-
Notifications
You must be signed in to change notification settings - Fork 1
/
Copy pathtoelichting.html
185 lines (155 loc) · 35.7 KB
/
toelichting.html
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
27
28
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42
43
44
45
46
47
48
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
61
62
63
64
65
66
67
68
69
70
71
72
73
74
75
76
77
78
79
80
81
82
83
84
85
86
87
88
89
90
91
92
93
94
95
96
97
98
99
100
101
102
103
104
105
106
107
108
109
110
111
112
113
114
115
116
117
118
119
120
121
122
123
124
125
126
127
128
129
130
131
132
133
134
135
136
137
138
139
140
141
142
143
144
145
146
147
148
149
150
151
152
153
154
155
156
157
158
159
160
161
162
163
164
165
166
167
168
169
170
171
172
173
174
175
176
177
178
179
180
181
182
183
184
185
<h2>Bodemkundig wandonderzoek</h2>
<section id="Inleiding">
<h3>Inleiding</h3>
<p>De catalogus voor de bodemkundige wandbeschrijving beschrijft de gegevens die in de registratie ondergrond zijn opgenomen van het wandonderzoek dat vanuit het vakgebied van de bodemkunde is uitgevoerd. De catalogus beschrijft de algemene gegevens van dit wandonderzoek samen met de gegevens van de wandmonsterbeschrijving en de wandmonsteranalyse. <br>Wandonderzoek is het geheel van gegevens dat betrekking heeft op een specifiek wandonderzoek dat op een specifiek moment gekoppeld aan een specifieke locatie in Nederland onder een bepaalde opdracht is uitgevoerd. De belangrijkste gegevens om het onderzoek te preciseren zijn het vakgebied en de uitgevoerde deelonderzoeken. <br>Wandonderzoek kan vanuit verschillende vakgebieden worden uitgevoerd, maar in de basisregistratie ondergrond omvat het alleen het vakgebied van de bodemkunde. De reden is dat wandonderzoek van oudsher een prominente plaats in de bodemkunde inneemt en dat de gegevens digitaal en systematisch worden vastgelegd. In andere vakgebieden, zoals de geologie en geotechniek, is dat niet het geval.</p>
<section id="Bodemkundig_wandonderzoek">
<h4>Bodemkundig wandonderzoek</h4>
<p>Bodemkundig wandonderzoek heeft tot doel de opbouw en de eigenschappen van het bovenste deel van de ondergrond te onderzoeken. Het perspectief van waaruit dat gebeurt is dat van de landbouw, de landinrichting, het natuurbeheer of de winning van oppervlaktedelfstoffen. Bij uitzondering is het doel er een van meer wetenschappelijke of educatieve aard. <br>Het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van projecten die zich richten op een bepaalde locatie of een bepaald gebied. Het overgrote deel van het onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de landelijke bodemkartering 1:50.000. Voor die kartering levert het wandonderzoek de referentie voor de te onderscheiden bodemeenheden.</p>
</section>
<section id="Ontsluiten">
<h4>Ontsluiten</h4>
<p>Bodemkundig wandonderzoek vereist dat er op de plaats van het onderzoek een verticale wand is blootgelegd die het bovenste deel van de ondergrond, de bodem, met het eventueel daarop aanwezige strooisel ontsluit. Plaatsen waar de bodem van nature is ontsloten zijn in Nederland zeldzaam. Soms is er voor onderzoek een wand voorhanden die door de mens is gemaakt, bijvoorbeeld in een groeve, aan de rand van een weg- of leidingtracé of in een slootkant, maar in bijna alle gevallen moet er eerst worden gegraven. <br> Wandonderzoek wordt gewoonlijk en ongeacht de aard van een project gecombineerd met booronderzoek. Boren is snel en goedkoop, maar levert eigenlijk slechts indirecte gegevens omdat men zich moet baseren op bodemmonsters die uit het geboorde gat zijn verkregen. In de bodemkundige praktijk zijn dat altijd geroerde monsters, monsters waarin de oorspronkelijke opbouw van de bodem niet meer te zien is. Onderzoek aan een wand vraagt meer tijd en is daardoor duurder. Een wand geeft echter direct zicht op de bodem en levert een betrouwbaarder en meer gedetailleerd beeld van de opbouw van de bodem, het verloop en de samenstelling van de lagen, en de structuur van de grond. Ook aspecten als beworteling en de invloed van de mens laten zich veel beter zien. </p>
</section>
<section id="Deelonderzoeken">
<h4>Deelonderzoeken</h4>
<p>Bodemkundig wandonderzoek omvat gewoonlijk twee deelonderzoeken, de <i>wandbeschrijving</i> en de <i>wandmonsteranalyse</i>. Soms wordt alleen de wandbeschrijvng uitgevoerd, soms alleen de wandmonsteranalyse. Daarnaast wordt het maken van foto’s meer en meer gebruikelijk (<i>het derde deelonderzoek</i>). Van de drie deelonderzoeken zijn de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse in deze versie van de catalogus opgenomen.<br>Monsters kunnen in de bodemkunde vanuit een veelheid aan disciplines worden onderzocht, maar in de basisregistratie ondergrond beperkt het bereik zich tot het bodemhydrofysische en bodemchemische bepalingen. Deze versie van de catalogus dekt alleen de bodemhydrofysische bepalingen en enkele bepalingen van algemene aard. Chemische analyse wordt in een volgende versie van de catalogus meegenomen.</p>
<figure id='image001'>
<img src="./media/scopewandonderzoek.png" alt="Scopewandonderzoek" width="600"/>
<figcaption>Het bodemkundig wandonderzoek in deze versie van de catalogus; wandfotografie is nog buiten scope.</figcaption>
</figure>
</section>
</section>
<section id="Belangrijke_entiteiten">
<h3>Belangrijkste entiteiten</h3>
<section id="Wandonderzoek">
<h4>Wandonderzoek</h4>
<p>Deze entiteit draagt de naam van het registratieobject zelf en bevat de gegevens die het wandonderzoek identificeren en allerlei administratieve gegevens die betrekking hebben op onder meer de herkomst van het onderzoek in de registratie. Zo geeft het informatie over het doel waarvoor het onderzoek is uitgevoerd (<i>kader inwinning</i>), en de grondslag voor de verplichting tot aanlevering (<i>kader aanlevering</i>).</p>
<p>Wandonderzoek begint eigenlijk altijd met activiteiten in het veld, het veldwerk, en dat wordt in bepaalde gevallen gevolgd door activiteiten binnenshuis, veelal in een laboratorium. Er is maar een geval waarin er geen werkzaamheden in het veld worden uitgevoerd en dat is wanneer wandonderzoek gebruik maakt van de resultaten uit eerder veldwerk of uit veldwerk dat voor een andere opdrachtgever is uitgevoerd.</p>
<aside class='note'> De eisen die voor de gegevens van dat wandonderzoek moeten gelden zijn nog niet vastgesteld.</aside>
</section>
<section id="Registratiegeschiedenis">
<h4>Registratiegeschiedens</h4>
<p>De registratiegeschiedenis van een wandonderzoek geeft de essentie van de geschiedenis van het object in de registratie ondergrond, de zgn. <i>formele geschiedenis</i>. De registratiegeschiedenis vertelt bijvoorbeeld wanneer voor het eerst gegevens van het object zijn geregistreerd en of er na registratie correcties zijn doorgevoerd.</p>
</section>
<section id="Rapportagegeschiedenis">
<h4>Rapportagegeschiedenis</h4>
<p>De bronhouder beslist of hij de resultaten van een wandonderzoek in delen of in hun geheel gerapporteerd wil krijgen. Wanneer een rapport dat onder de wettelijke verplichtingen valt door de bronhouder is geaccepteerd, wordt het ter registratie aan de landelijke voorziening aangeboden. De <i>rapportagegeschiedenis</i> geeft de essentie van het verloop van de rapportage en vormt de zgn. <i>materiële geschiedenis</i> van het object wandonderzoek. </p>
</section>
<section id="Wandontsluiting">
<h4>Wandontsluiting</h4>
<p>Om een beschrijving van de bodemopbouw in een wand te kunnen maken of een wand te bemonsteren, is er een wand nodig waarin de bodem ontsloten is. In de meeste gevallen graaft men daartoe een kuil, een <i>profielkuil</i>. Vervolgens kiest men een van de wanden en prepareert die. Wanneer de bodem al ontsloten is, bijvoorbeeld doordat er een weg wordt aangelegd, dan wordt een deel van een bestaande wand geprepareerd. Prepareren houdt in dat de wand verticaal, vlak en schoon wordt gemaakt en daarvoor wordt een schop, en eventueel een troffel of een mes gebruikt. De wand is schoon wanneer al het rulle, droge materiaal verwijderd is en de details van de bodemopbouw zichtbaar zijn. <br>De diepte tot waar de wand geprepareerd wordt, ligt normaliter tussen 1,20 en 1,50 meter, de breedte van de geprepareerde wand is typisch een meter. In al bestaande ontsluitingen kan de bodem over een veel grotere afstand zijn ontsloten. Voor de opdracht kan het wenselijk zijn de wand op verschillende plekken te prepareren en op iedere plek een beschrijving te maken. In de registratie telt iedere beschrijving als deel van een op zichzelf staand wandonderzoek.</p>
</section>
<section id="Terreintoestand">
<h4>Terreintoestand</h4>
<p>Voor, tijdens of direct na het maken en prepareren van de wand kunnen in het veld waarnemingen worden gedaan die deel uitmaken van het onderzoek. Die waarnemingen hebben betrekking op de toestand van het terrein. Dat begrip wordt in nogal ruime zin opgevat en dekt alle gegevens die vastgelegd worden om een goed begrip te krijgen van de ruimtelijke context waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd. En omdat bodemvorming een doorlopend proces is waarin de actuele omstandigheden een rol spelen, wordt ook vanuit dat perspectief goed naar het terrein gekeken. Dat geldt in het bijzonder voor onderzoek dat in het kader van natuurbeheer wordt uitgevoerd. </p>
</section>
<section id="Wandbeschrijving">
<h4>Wandbeschrijving</h4>
<p><i>Wandbeschrijving</i> is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het beschrijven van de wand met als doel een <i>wandprofiel</i> te maken. De wand wordt beschreven over een bepaalde breedte (<i>beschreven breedte</i>) en tot de <i>einddiepte</i>. Op een bepaalde plaats wordt een meetlint naar beneden gehangen. Het meetlint markeert de positie van de <i>beschrijflijn</i> en dat is de lijn waarop de verticale posities van de lagen in het wandprofiel zijn bepaald. De plaats van de beschrijflijn wordt zo gekozen dat de wand voor het doel van het onderzoek zo goed mogelijk kan worden beschreven. Wanneer de wand snel uitdroogt, kan bevochtiging nodig zijn.</p>
<figure id='image002'>
<img src="./media/beschrijflijn.png" alt="Beschrijflijn" width="600"/>
<figcaption>De wand wordt tot een bepaalde diepte geprepareerd en over een bepaalde breedte beschreven. De beschrijflijn definieert de locatie van het onderzoek.</figcaption>
</figure>
<p> De wandbeschrijving levert twee resultaten, het <i>wandprofiel</i> en de <i>bodemclassificatie</i>.</p>
</section>
<section id="Wandprofiel">
<h4>Wandprofiel</h4>
<p>Het <i>wandprofiel</i> beschrijft de opbouw van de bodem in de wand. <br>Een wandprofiel heeft een bepaalde <i>beschrijfkwaliteit</i> en die geeft aan tot in welk detail de wand is beschreven. De bovenkant van het profiel, de doorsnijding van het maaiveld of de bovenkant van het daarop liggende strooisel, is niet altijd vlak omdat de hoogte binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven sterk kan variëren (<i>vorm bovengrens</i>). <br>De opbouw van de bodem wordt beschreven als een opeenvolging van lagen en er wordt onderscheid gemaakt tussen strooisel- en bodemlagen. Op bepaalde plaatsen in de wand kan de laagopbouw verstoord zijn. Wanneer er lokaal buiten de beschrijflijn een verstoring optreedt wordt dat als <i>plaatselijk fenomeen</i> beschreven <a href ="#image003">(figuur 4)</a>.</p>
<figure id='image003'>
<img src="./media/krimpscheur.png" alt="Krimpscheur" width="600"/>
<figcaption>Op enkele plaatsen in de wand is de opbouw verstoord door krimpscheuren, een van de zgn. plaatselijke fenomenen.</figcaption>
</figure>
<p> Maar wanneer verstoringen over de hele breedte van de wand voorkomen, wordt het interval waarin ze optreden als een <i>Verstoord interval</i> beschreven <a href ="#image004">(figuur 5)</a>. <br>In het profiel worden verder een aantal algemene kenmerken van de wand vastgelegd, zoals het niveau van de gemiddelde grondwaterstand, de diepte tot waar beworteling mogelijk is (<i>bewortelbare diepte</i>), en de aanwezigheid van een interval dat door toedoen van de mens verdicht is.</p>
<figure id='image004'>
<img src="./media/wortelzakken.png" alt="Wortelzakken" width="600"/>
<figcaption>Over de hele beschreven breedte van de wand is de opbouw verstoord doordat zich wortelzakken hebben gevormd.</figcaption>
</figure>
</section>
<section id="Strooisellaag">
<h4>Strooisellaag</h4>
<p>Bovenop de eigenlijke bodem liggen lokaal, met name in bossen, laagjes die uit onverteerde plantenresten zoals afgevallen blad bestaan. Dit zgn. <i>strooisel</i> wordt, als de opdracht daarom vraagt, beschreven als deel van het profiel. De bovengrens en de ondergrens worden op dezelfde manier beschreven als de eigenlijke bodemlagen <a href ="#Bodemlaag">(zie Bodemlaag)</a>.</p>
</section>
<section id="Bodemlaag">
<h4>Bodemlaag</h4>
<p>De bodemlagen zijn de belangrijkste entiteiten van een wandprofiel. Iedereen die de ondergrond beschrijft, beschouwt de ondergrond als opgebouwd uit lagen. Een laag heeft een boven- en ondergrens en een bepaalde inhoud. Iedere grens wordt op een bepaalde manier bepaald (<i>bepaling bovengrens</i> en <i>bepaling ondergrens</i>). Meestal markeert een grens een diepte waarop een verandering in inhoud wordt waargenomen en dan is het van belang te weten hoe scherp de grens kan worden getrokken. In oorsprong zijn de grenzen in een verticale doorsnede van de ondergrond vrijwel recht, maar in de bodem is dat lang niet altijd het geval omdat de diepte tot waar bodemvormende processen reiken binnen de breedte waarover de wand wordt beschreven kan variëren. De vorm van de ondergrens van een laag wordt daarom vastgelegd (<i>vorm ondergrens</i>). <br>Lagen liggen normaliter (sub)horizontaal en lopen over de hele wand door. Maar een laag kan scheef staan (<i>scheefstaand</i>), bijvoorbeeld in het geval de wand gemaakt is in een stuwwal, en het komt voor dat een laag terzijde van de beschrijflijn op zekere plaatsen ontbreekt (<i>laag discontinu</i>). <br>Het kenmerkende van een laag is haar inhoud. Om de inhoud goed te kunnen beschrijven is het van belang te weten of de laag helemaal natuurlijk is of dat mens de samenstelling heeft beïnvloed (<i>antropogeen</i>). Dat laatste betekent meestal dat de mens de bodem ter plaatse bewerkt heeft. Door bewerking worden lagen verbroken en als gevolg daarvan kan een nieuwe laag ontstaan die uit het materiaal van oudere lagen bestaat. Wanneer zo’n laag helemaal uit brokstukken bestaat waarin de oorspronkelijke eigenschappen nog te zien zijn, spreekt men van een <i>gekeerde laag</i>. </p>
<figure id='image005'>
<img src="./media/gekeerdelaag.png" alt="Gekeerdelaag" width="600"/>
<figcaption>Over de hele beschreven breedte van de wand is door bewerking een gekeerde laag ontstaan. De brokstukken bestaan uit verschillende soorten grond en die kunnen volledig worden beschreven.</figcaption>
</figure>
<p>Een gekeerde laag wordt beschreven als een samenstel van delen, ieder deel heet een <i>Laagcomponent</i>. <br>Wanneer de bewerking zo intensief is geweest dat dat de herkomst van de bestanddelen van een antropogene laag niet meer herkenbaar is, is de laag <i>gemengd</i> en wordt zij, net als een laag van natuurlijke oorsprong, beschreven als een geheel (<i>Homogeen materiaal</i>). <br>Wat de inhoud van een laag ook is, er kunnen altijd sporen van bodemorganismen (<i>bodemleven</i>) en wortels zichtbaar zijn (<i>beworteld</i>).</p>
</section>
<section id="Homogeen_materiaal">
<h4>Homogeen materiaal</h4>
<p>Een bodemlaag die beschreven wordt als een geheel, bestaat soms uit bijzonder materiaal, soms uit gesteente en meestal uit grond. In het eerste geval is het voldoende alleen het materiaal te specificeren. Een laag die uit gesteente bestaat krijgt een <i>horizontcode</i> - die overigens een vaste waarde heeft- en verder wordt alleen het soort gesteente nader omschreven. Lagen die uit grond bestaan krijgen een horizontcode en de samenstelling van de grond wordt uitgebreid beschreven (<i>Grond</i>). Verder kan het bij grond wenselijk zijn iets vast te leggen over de omstandigheden waaronder de laag gevormd is (<i>afzettingskarakteristiek</i>) en de verzadigde doorlatendheid te schatten.</p>
</section>
<section id="Laagcomponent">
<h4>Laagcomponent</h4>
<p>Van een bodemlaag die heterogeen is wordt iedere component apart beschreven. Het aandeel van een component in de laag wordt altijd geschat. Verder worden dezelfde gegevens vastgelegd als wanneer de inhoud van een laag als een geheel wordt geschreven, zij het dat de inhoud altijd uit grond bestaat.</p>
</section>
<section id="Grond">
<h4>Grond</h4>
<p>Van grond kan een grote verscheidenheid aan gegevens worden beschreven. In alle gevallen worden de volgende gegevens vastgelegd: de <i>bodemkundige grondsoort</i>, of voor het bepalen van de grondsoortnaam de leemdriehoek is gebruikt, de bijzondere bestanddelen, de <i>kalkgehalteklasse</i> en de <i>kleur</i>. <br>Veel van de andere gegevens worden alleen voor bepaalde grondsoorten vastgelegd. Zo wordt van klei- en leemhoudende grond de <i>rijpingsklasse</i> vastgelegd, van grond waarvan de naam aangeeft dat er veen in voorkomt, de <i>veensoort</i>, en van grond waarvan de naam aangeeft dat er zand in voorkomt, de <i>zandmediaanklasse</i>. Afhankelijk van de grondsoort wordt ook een schatting gegeven van het aandeel van de verschillende fracties waaruit de grond bestaat (<i>Fractieverdeling</i>). Voor historische gegevens (kwaliteitsregime IMBRO/A) is dat overigens niet altijd het geval en soms ook is de fractieverdeling niet volledig beschreven (<i>Onvolledige fractiespecificatie</i>). <br>Een aantal gegevens wordt alleen vastgelegd wanneer de opdracht een hoge kwaliteit van beschrijven vraagt. Voorbeelden daarvan zijn de structuur van de grond (<i>structuurtype</i>) en de geschatte <i>dichtheid</i>. Voor een bepaald type structuur worden de kenmerken van de structuurelementen in detail beschreven (<i>Bodemaggregaat</i>; <a href ="#image006">zie figuur 7</a>).</p>
<figure id='image006'>
<img src="./media/aggregaten.png" alt="Aggregaten" width="600"/>
<figcaption>Wanneer grond een aggregaatstructuur heeft, is de vorm van de aggregaten een van de aspecten die beschreven worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen prima’s (a), platen (b) en blokken (c). </figcaption>
</figure>
<p>De kleur van de grond wordt bij een hoge kwaliteit altijd aan de hand van de Munsell Soil Colour Chart bepaald (<i>Munsellkleur</i>). Komen er vlekken voor, dan worden daarvan allerlei details beschreven (<i>Vlek</i>).</p>
</section>
<section id="Bodemclassificatie">
<h4>Bodemclassificatie</h4>
<p>De bodemclassificatie is het tweede resultaat van de wandbeschrijving. Het is in essentie een samenvatting van de informatie die in het <i>wandprofiel</i> is vastgelegd en is vooral bedoeld is als input voor bodemkundige modellen. Het geeft specialisten direct inzicht in het type bodem ter plaatse.</p>
</section>
<section id="Wandmonsteranalyse">
<h4>Wandmonsteranalyse</h4>
<p><i>Wandmonsteranalyse</i> is het deelonderzoek dat betrekking heeft op het in een laboratorium analyseren van monsters die uit een wand zijn genomen. Het <i>soort analyse</i> geeft globaal aan welke bepalingen er zijn uitgevoerd. In (bodem)hydrofysisch onderzoek wordt ernaar gestreefd de reeks van bepalingen volledig uit te voeren om de resultaten in samenhang te verwerken en de focus ligt daarbij op het onderzoek van de fysische relatie tussen het water en de vaste bestanddelen van de bodem. Standaard omvat dit onderzoek de bepaling van basiseigenschappen (met name <i>korrelgrootteverdeling</i> en <i>organischestofgehalte</i>) en van de <i>droge bulkdichtheid</i>, de <i>waterdoorlatendheid</i> en de <i>waterretentie</i>. <br>Bodemchemisch onderzoek kent een grote variatie doordat het volledig van de opdracht afhangt welke bepalingen er worden uitgevoerd. In deze versie van de catalogus zijn alleen de bepalingen van basiseigenschappen opgenomen en dat zijn, naast de korrelgrootteverdeling en het organische stofgehalte, de zuurgraad en het organische koolstofgehalte.</p>
</section>
<section id= "Onderzocht Interval">
<h4>Onderzocht interval</h4>
<p>De monsters die geanalyseerd zijn vertegenwoordigen een bepaald interval dat in het wandprofiel is gedefinieerd. In hydrofysisch onderzoek is het gebruikelijk in het veld een groot aantal monsters te nemen en voor die afzonderlijk te onderzoeken; voor de verschillende bepalingen gelden daarbij veelal specifieke eisen. Voor bodemchemisch onderzoek is het daarentegen gebruikelijk een groot monster te nemen; na voorbehandeling worden daaruit in het laboratorium kleinere monsters genomen. <br>Wanneer het doel van het analyse het onderzoeken van een bepaalde horizont is, wordt de code van de horizont (<i>horizontcode</i>) vermeld. Aan een onderzocht interval worden altijd een of meer bepalingen gedaan. In de context van de basisregistratie ondergrond worden dat basisgegevens genoemd en dat zijn waarnemingen of metingen die door iedere vakbekwame persoon gedaan kunnen worden. Een bijzonderheid van het hydrofysisch onderzoek is dat er ook ruimte is het resultaat van modelleren vast te leggen (<i>karakteristiek bepaald</i>). Het proces van modelleren is in hoge mate gestandaardiseerd. Het modelleren van karakteristieken is een vast onderdeel van standaard hydrofysisch onderzoek.</p>
</section>
<section id="bepaling zuurgraad">
<h4>Bepaling van de zuurgraad</h4>
<p>De zuurgraad (pH) wordt potentiometrisch bepaald van een mengsel van grond of strooisel met water waaraan een bepaalde reagent is toegevoegd. De zuurgraad is een basisgegeven dat altijd wordt bepaald in bodemchemisch onderzoek. Het is een van de kenmerken van het chemisch bodemmilieu en stelt bijvoorbeeld grenzen aan de beschikbaarheid van voor plantengroei essentiële voedingsstoffen.</p>
</section>
<section id="Bepaling korrelgrootteverdeling">
<h4>Bepaling van de korrelgrootteverdeling</h4>
<p>Voor de korrelgrootteverdeling wordt de samenstelling van het materiaal bepaald vanuit het perspectief dat grond een mengsel van minerale deeltjes van verschillende grootte is. De deeltjes worden korrels genoemd. Volgens een bepaalde methode, of combinatie van methoden, wordt het aandeel van de gekozen groottefracties in het totale mengsel van alle deeltjes kleiner dan 2 millimeter bepaald. Materiaal groter dan 2 millimeter wordt vooraf uitgezeefd en verder buiten beschouwing gelaten. Koolzure kalk en organische stof worden voorafgaand aan de bepaling verwijderd. Als voorbehandeling kan het nodig zijn samengeklonterde korreltjes van elkaar los te maken (dispersie). De opdracht en de aard van het materiaal bepalen welke methode is gebruikt en welke fracties zijn onderscheiden. De metingen worden altijd omgerekend naar een percentage van de totale massa tot 2 millimeter. <br>In het verleden is een grote verscheidenheid aan fracties onderscheiden. Sinds het begin van de jaren 2010 bestaat de tendens de keuze te beperken, en vanaf 2020 is de keuze beperkt tot acht varianten. Het resultaat van een historische bepaling die zich niet voegt in de systematiek van de acht varianten wordt als niet <i>gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling</i> vastgelegd. Bij een gestandaardiseerde korrelgrootteverdeling wordt altijd onderscheid gemaakt tussen de fractie 63 tot 2000 µm, de fractie 50 tot 63 µm en de fractie kleiner dan 50 µm. De indelingen van de fractie 63 tot 2000 µm en de fractie kleiner dan 50 µm kennen varianten en de meest toegepaste onderverdeling van een fractie wordt de standaard genoemd.</p>
</section>
<section id="bepaling organischestofgehalte">
<h4>Bepaling van het organischestofgehalte</h4>
<p>Organisch materiaal speelt een hoofdrol in de goede werking en de vruchtbaarheid van de bodem. Het verbetert de structuur, bevordert de bewerkbaarheid en verhoogt het vermogen van de bodem om water vast te houden. <br>Het gehalte aan organische stof wordt bepaald door het organisch materiaal op een bepaalde manier te verwijderen en het verlies aan massa te meten. Bij de berekening van het gehalte kan het nodig zijn te corrigeren voor het verlies van water dat aan klei is gebonden (<i>lutumcorrectie</i>) of aan ijzeroxiden (<i>vrij ijzercorrectie</i>). <br>Het organische stofgehalte is een basisgegeven in het hydrofysisch onderzoek en bepaalde vormen van bodemchemisch onderzoek.</p>
</section>
<section id="bepaling organische koolstofgehalte">
<h4>Bepaling van het organische koolstofgehalte</h4>
<p>Het gehalte aan organische koolstof wordt bepaald door het organisch materiaal volgens een bepaalde methode te oxideren. Het gehalte aan organische koolstof kan worden berekend door de hoeveelheid CO<sub>2</sub> die vrijkomt te bepalen, door de vrijgekomen hoeveelheid van een ander reactieproduct te bepalen of door te bepalen hoeveel oxidant er verbruikt is. <br>Het organische koolstofgehalte is een basisgegeven in de meeste vormen van bodemchemisch onderzoek. </p>
</section>
<section id="Bepaling droge bulkdichtheid">
<h4>Bepaling van de droge bulkdichtheid</h4>
<p>De droge bulkdichtheid is gedefinieerd als de droge massa in een bekend volume. In de huidige praktijk wordt uitgegaan van een waterverzadigd volume en daartoe wordt een monster eerst met water verzadigd voordat het volume wordt bepaald. De reden daarvoor is dat het volume van zwellende en krimpende grond afhangt van de vochttoestand tijdens bemonsteren.</p>
</section>
<section id="bepaling krimpverloop">
<h4>Bepaling van het krimpverloop</h4>
<p>Het verloop van de krimp van grond wordt bepaald door een waterverzadigd monster in stappen droger te laten worden en de massa en het volume bij iedere stap te bepalen tot het helemaal droog is. <br>De massa wordt altijd met een balans bepaald en voor het berekenen van het volume bestaan verschillende methoden. </p>
</section>
<section id="Bepaling waterdoorlatendheid">
<h4>Bepaling van de waterdoorlatendheid</h4>
<p>De waterdoorlatendheid van grond is de snelheid waarmee water erdoorheen stroomt. De waarde wordt in de bodemkunde bepaald door de hoeveelheid water te meten die per eenheid van tijd door een bepaalde oppervlakte stroomt bij een bekende gradiënt van de bodemvochtpotentiaal. De meting wordt uitgevoerd onder de conditie dat de doorstroomsnelheid niet of nauwelijks verandert. <br>De waterdoorlatendheid is het grootst wanneer de grond verzadigd is met water (<i>verzadigde waterdoorlatendheid</i>) en neemt af wanneer de grond droger wordt (<i>onverzadigde waterdoorlatendheid</i>). De waterdoorlatendheid wordt bepaald bij een bepaalde waarde van de bodemvochtpotentiaal. De bodemvochtpotentiaal is gelijk aan 0 wanneer de grond met water verzadigd is, en is negatief in onverzadigde grond. Aansluitend bij de praktijk van het laboratorium en de wijze waarop de meetopstelling is ingericht, wordt de bodemvochtpotentiaal uitgedrukt in centimeters waterkolom (drukhoogte). Het verloop van de doorlatendheid wordt in de huidige praktijk bepaald voor het bereik van 0 tot minus 1000 cm waterkolom. De bepaling van een enkele waarde van de waterdoorlatendheid kan enige dagen tot enige weken in beslag nemen. In de meeste gevallen wordt de doorlatendheid bepaald met verticaal gestoken monsters (<i>verticaal bemonsterd</i>). In sommige gevallen gebeurt dit ook aan horizontaal gestoken monsters en dan kan worden vastgesteld of er sprake is van anisotropue in de doorlatendheid. <br>De resultaten van de bepaling worden tegenwoordig eigenlijk altijd gebruik om bepaalde verbanden te modelleren. Het modelleren is een aparte activiteit in de monsteranalyse en de resultaten daarvan worden ook vastgelegd in de basisregistratie ondergrond. Omdat de uitvoerder op basis van de eigen expertise beoordeelt welke gegevens hij gebruikt als input voor het modelleren, wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (<i>bepalingsid</i>) zodat de resultaten van het modelleren teruggevoerd kunnen voeren op de metingen.</p>
</section>
<section id="Bepaling van de waterretentie stapsgewijs">
<h4>Bepaling van de waterretentie stapsgewijs</h4>
<p>Hoeveel water de grond kan vasthouden wordt bepaald door de aard en de structuur van het materiaal. De hoeveelheid water die de grond werkelijk vasthoudt varieert met de bodemvochtpotentiaal. Door de bodemvochtpotentiaal van een grondmonster in het laboratorium te veranderen, en de hoeveelheid water die het bevat bij iedere toestand te meten, bepaalt men de <i>waterretentie</i>. De bodemvochtpotentiaal wordt uitgedrukt als drukhoogte in de eenheid centimeters waterkolom. <br>De bodemvochtpotentiaal kan in stappen worden veranderd, maar ook geleidelijk door verdamping van water uit het monster. De bepaling die op verdamping is gebasseerd staat op zichzelf en is de basis van wat de <i>bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal</i> wordt genoemd. <br>Bij een stapsgewijze verandering weegt men het monster na het bereiken van een evenwichtssituatie met de ingestelde bodemvochtpotentiaal. Het watergehalte wordt berekend uit het massaverlies en wordt uitgedrukt in volumeprocenten (volumetrisch watergehalte) of in massaprocenten (massa watergehalte). Voor het laatste wordt alleen gekozen bij monsters waarvan de <i>droge bulkdichtheid</i> niet bekend is. Men heeft de keuze uit verschillende methoden. Bepaalde methoden leveren een kleine reeks metingen, andere leveren een enkele meting per monster. De monsters die uit een interval onderzocht worden, zijn bijna altijd monsters die met een ring zijn uitgestoken (<i>ringmonster gebruikt</i>). <br> De dimensies van de monsterring (<i>ringdiameter, ringhoogte</i>) worden vastgelegd omdat die bepalen hoe groot het volume grond is waaraan de bepaling is uitgevoerd. <br>De resultaten van dit soort bepaling worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de indetificatie vastgelegd (<i>bepalingsid</i>. </p>
</section>
<section id="Bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal">
<h4>Bepaling van watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal.</h4>
<p>De <i>bepaling van het watergehalte en de doorlatendheid bij een veranderende bodemvochtpotentiaal</i> is een bepaling die een aantal stappen kent. Als eerste stap wordt de waterretentie bepaald bij een bodemvochtpotentiaal die door verdamping geleidelijk verandert. Bij deze verdampingsmethode laat de uitvoerder het water in een bij aanvang verzadigd monster geleidelijk verdampen en wordt het massaverlies frequent gemeten. De bodemvochtpotentiaal wordt tegelijkertijd op verschillende posities in het monster gemeten (drukhoogte <i>h</i> in centimeters waterkolom). Het massa watergehalte wordt aan het einde bepaald en dat wordt met de <i>droge bulkdichtheid</i> omgerekend naar het volumetrisch watergehalte. Op basis van de geregistreerde gewichtsafnamen kan vervolgens het watergehalte voor alle meettijdstippen worden berekend. De bepaling levert een te groot aantal metingen voor verdere verwerking en de uitvoerder selecteert volgens een vast protocol een deelverzameling van metingen die als eerste resultaat worden vastgelegd (<i>Waterretentie verdamping</i>). De gegevens over de gebruikte tensiometers (aantal, lengte, diameter, meetpositie in het monster) worden daarbij ook vastgelegd (<i>Overzicht tensiometergegevens</i>). <br>In de resultaat van de verdampingsmethode wordt voor ieder tijdstip het volumetrisch watergehalte van het hele monster gegeven bij de bodemvochtpotentiaal op de meetpunten in het monster. In een volgende stap wordt het volumetrisch watergehalte op de meetpunten zelf bepaald. Die stap wordt de prefit genoemd en daarin maakt met gebruik van het model van Van Genuchten om de curve te definiëren die het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en het volumetrisch watergehalte op de meetpunten het best beschrijft. Het resultaat van deze stap wordt niet als zodanig vastgelegd, het wordt gebruikt om de doorlatendheden te berekenen op de grensvlakken die precies tussen ieder paar opeenvolgende meetpunten inliggen. Voor de berekening wordt in de huidige praktijk de zgn. IPM-methode (Instantaneous Profile-methode) gevolgd. Daarmee wordt volgens de wet van Darcy het verband tussen de bodemvochtpotentiaal en de waterdoorlatendheid berekend voor elk paar opeenvolgende tensiometers. Het eindresultaat van de bepaling is een tabel met voor iedere gemeten bodemvochtpotentiaal de berekende waarden voor het watergehalte en de waterdoorlatendheid en die wordt vastgelegd (<i>Watergehalte en doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal</i>). <br>De resultaten van dit soort bepalingen worden ook altijd gebruikt om bepaalde verbanden te modelleren en daarom wordt van iedere bepaling de identificatie vastgelegd (<i>bepalingsid</i>). </p>
</section>
<section id="Modellering hydrofysische karakteristieken">
<h4>Modellering van hydrofysische karakteristieken.</h4>
<p>De gegevens uit de bepalingen van de waterretentie stapsgewijs, van het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal, en van de waterdoorlatendheid worden gebruikt om hydrofysische karakteristieken te modelleren. Daarvan bestaan twee typen: de waterretentiekarakteristiek en de waterdoorlatendheidskarakteristiek. <br>De uitvoerder heeft de keuze of alleen de waterretentiekarakteristiek te modelleren of de waterretentiekarakteristiek samen met de waterdoorlatendheidskarakteristiek. Die tweede mogelijkheid bestaat overigens alleen wanneer het watergehalte en de doorlatendheid bij veranderende bodemvochtpotentiaal bepaald zijn. <br>Een tweede keuze betreft het aantal karakteristieken van een type. De uitvoerder kan er voor kiezen meer dan een karakteristiek van hetzelfde type te maken door een deel van de beschikbare bepalingen als input te nemen. Door meer modellen te maken wordt inzicht verkregen in de spreiding van de resultaten. Welke bepalingen de uitvoerder heeft gekozen wordt altijd vastgelegd (<i>bepalingsid</i>).</p>
<p>De modellering van alleen de waterretentiekarakteristiek berust in de huidige praktijk op de methode van Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is een curve die het werkelijk verband tussen watergehalte en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk beschrijft. De curve is enkelvoudig bij een homogene poriënverdeling en samengesteld bij een heterogene poriënverdeling. De curve wordt gedefinieerd door het bereik van het volumetrisch watergehalte en een of meer sets vormparameters. Het bereik van het volumetrisch watergehalte wordt gegeven door de waarde bij verzadiging (<i>verzadigd volumetrisch watergehalte</i>) en een asymptotische residuele waarde (<i>residueel volumetrisch watergehalte</i>). Voor de definitie van een enkelvoudige curve is daarnaast een set van drie vormparameters (<i>Vorm retentiecurve</i>) voldoende. Voor een curve die uit samenstellende curves is opgebouwd zijn er meer sets nodig. Ieder van die sets heeft als extra parameter een zogenaamde <i>wegingsfactor</i> en die is nodig om de bijdrage van de curve aan de samengestelde curve te definiëren. De som van die wegingsfactoren is gelijk aan 1. <br>De modellering van de waterretentiekarakteristiek en de doorlatendheidskarakteristiek is in de huidige praktijk gebaseerd op de methode van Mualem en Van Genuchten. Voor grond met een heterogene poriënverdeling wordt ook hier een variant gebruikt die door Durner (en later door Priesack en Durner) is uitgewerkt. De waterretentiekarakteristiek is hierboven al beschreven. De waterdoorlatendheidskarakteristiek is een vergelijkbare curve maar om de vorm ervan te beschrijven is een parameter meer nodig, de <i>vormfactor lambda</i>. De curve beschrijft het werkelijk verband tussen waterdoorlatendheid en bodemvochtpotentiaal zo goed mogelijk. <br>De twee karakteristieken worden onder meer gebruikt als input voor modellen waarmee de waterbeweging in de bodem wordt gesimuleerd.</p>
</section>
</section>
<section id="INSPIRE">
<h3>INSPIRE</h3>
<p>Het doel van de Europese kaderrichtlijn INSPIRE is het harmoniseren en openbaar maken van ruimtelijke gegevens van overheidsorganisaties ten behoeve van het milieubeleid. Het registratieobject Bodemkundig wandonderzoek valt onder het INSPIRE-thema Soil, en om die reden moeten de gegevens van het registratieobject geschikt gemaakt worden voor uitwisseling volgens de INSPIRE-standaard. Dit wordt geïmplementeerd middels een mapping van het gegevensmodel van het Bodemkundig wandonderzoek op het gegevensmodel van het INSPIRE-thema. De inhoud van deze mapping is geen onderdeel van deze catalogus.</p>
</section>